Reportage

Bericht uit Nabloes: Wederom een generatie verloren

05-09-2015 13:43

In 2008 verscheen Arjan El Fassed’s boek ‘Niet iedereen kan stenen gooien’. Het boek eindigt met een epiloog waarin hij een bezoek aan Nabloes – een Palestijnse stad op de Westelijke Jordaanoever – beschreef in 2006. Nu bijna tien jaar later, komt hij tot dezelfde conclusie.

In de Jordaanvallei stijgt het kwik naar bijna 50 graden

Het voelt als je in een olievat zit, iemand de schroef eraf heeft gedraaid en er een föhn op heeft gezet. Door de enige opening wordt warme lucht naar binnen geblazen en er is geen andere uitgang waar de hitte weer naar buiten kan. Zelfs voor de warme zomers in het Midden-Oosten is deze hitte uitzonderlijk.

Als we een dag later zouden zijn vertrokken, was onze vlucht naar de Jordaanse hoofdstad Amman waarschijnlijk uitgeweken. Enkele uren nadat we waren geland werd het Queen Alia vliegveld, vernoemd naar de derde vrouw van wijlen Koning Hoessein, volledig stilgelegd door een hevige zandstorm. Twee vluchten van de Jordaanse vliegtuigmaatschappij Royal Jordanian weken uit naar de Israëlisch luchthaven Ben Goerion. Andere vluchten weken uit naar Akaba in het zuiden.

‘Ook Palestijnen met een buitenlands paspoort worden toegang tot hun land geweigerd als ze landen op Tel Aviv’

In de Jordaanvallei stijgt het kwik naar bijna 50 graden. Bij de Jordaanse kant vlak voor de brug over de Jordaan kunnen we wachten in de schaduw. Mijn vader en Daan, mijn oudste zoon, staan in de schaduw. De procedure aan deze kant van de grens is eenvoudig. Je betaalt wat belasting, je paspoort krijgt een extra stempel en koopt een kaartje voor de bus. De rit over de brug duurt niet lang. De rivier stelt niet veel voor. De meeste mensen die de brug passeren zijn Palestijnen. Het is voor Palestijnen, sinds ze niet meer via Israëlisch luchthavens het land in en uit mogen de enige toegang naar het buitenland. Ook Palestijnen met een buitenlands paspoort worden toegang tot hun land geweigerd als ze landen op Tel Aviv. En via de brug hebben ze toestemming nodig van zowel Jordaanse als Israëlische autoriteiten. Ik was bijna vergeten waarom ik zo’n hekel aan grenzen heb.

Bij het uitstappen uit de bus struikelen we over tassen en koffers. Het is druk. Veel Palestijnen gaan vandaag vanuit Jordanië naar de Westelijke Jordaanoever. Wij zijn niet de enige op familiebezoek. De wat welgestelde Palestijnen hebben een VIP-dienst ingehuurd. Daarvoor moet je extra geld neerleggen. Je krijgt dan een mannetje die asociaal voordringt en met paspoorten zwaait om je zo vlotjes mogelijk over de grens te krijgen. Op de Israëlische grensbewakers maken ze niet zoveel indruk. Omdat we alleen wat handbagage hebben, staan we al snel in de rij bij de paspoort controle. De man achter het glas oogt vriendelijk. Meestal zegt dat niet veel. Het is een wat oudere man. Hij praat gezellig Arabisch met de reizigers. Mijn vader geeft onze paspoorten.

Het is niet eenvoudig uit te leggen aan een kind van tien

‘Kom je altijd via de brug?’ vraagt de Israëlische paspoortencontroleur in het Arabisch. ‘Nee, niet altijd’, zegt mijn vader nonchalant. ‘Ik zie dat je niet lang geleden hier nog was. Slechts een paar dagen’, zegt de man. ‘Dat klopt’, zegt mijn vader. ‘Een paar maanden geleden is mijn nichtje overleden. Ik was hier voor de begrafenis en condoleances’. Een paar maanden geleden overleed mijn nichtje Ghadeer. De kanker die ze tijdens haar studententijd had overwonnen was keihard teruggekeerd. Dit keer genadeloos.

‘Waarom moet opa wachten en kunnen wij door?’

‘En jij?’, roept de man achter het glas mijn kant op. ‘Dit is niet mijn eerste keer hier’, bevestig ik wat hij op zijn scherm al kan lezen. De man kijkt nog een keer omhoog vanachter zijn scherm, pakt twee paspoorten en legt in beide een visum. ‘Jullie kunnen door’, wijst hij naar mij en Daan. ‘En u meneer, u moet daar plaatsnemen en wachten’, zegt hij tegen mijn vader. Daan wordt boos. ‘Waarom moet opa wachten en kunnen wij door?’ vraagt hij. We lopen naar de wachtruimte en nemen plaats op een bank. Ook dit is niet de eerste keer. Naast ons zit een oude man uit Jenin. Ook hij en zijn zoon mogen er nog niet door. Bijna de helft van de mensen in de rij moet plaatsnemen. Daan vindt het oneerlijk. Het is niet eenvoudig uit te leggen aan een kind van tien. Na een uur komt een dame met een stapel paspoorten. Mijn vader loopt naar haar toe om te vragen of zijn paspoort er tussen zit. Ze schudt haar hoofd.

Het is bijna exact tien jaar geleden dat Daan voor het eerst in Nabloes was. Daar kan hij zich niets meer van herinneren. En als hij zich al iets herinnert dan is het van de foto’s die we van hem maakten, kruipend op de veranda van het oude familiehuis. Het is zowel voor hem als voor mijn vader en mij een bijzondere reis.

Hier mag de Palestijnse Autoriteit net doen alsof het een staat is

‘Walid?’ De Israëlische poortwachter is terug met een stapel paspoorten. Ze roept een voor een voornamen op. ‘Walid?’ roept ze kijkend naar de bank met wachtende Palestijnen. Mijn vader staat op, pakt zijn paspoort en zegt: ‘Kom, we gaan!’ We lopen langs de loketten van de paspoortcontrole naar de uitgang, de warme föhn tegemoet. Opnieuw stappen we in een bus, niet meteen naar Nabloes, maar naar de istiraha, een nepgrens vlakbij Jericho. Hier mag de Palestijnse Autoriteit net doen alsof het een staat is.

Ooit was de Palestijnse Autoriteit opgericht als een tijdelijk bestuur. Toen de Palestijnse Autoriteit tegen het einde van de zogenaamde interimperiode in 1999 een Palestijnse staat uit te roepen, moest de Palestijnse Authoriteit onder druk van de VS en de EU hiervan afzien. Men verkeerde toen in de veronderstelling dat het beperkte zelfbestuur, zoals bepaald in de Oslo Akkoorden, slechts vijf jaar zou duren. Nu, 16 jaar later, is die staat er nog steeds niet. Het heeft alleen een loket waarbij het lijkt alsof je een grens passeert en agenten die hun voorgangers proberen te imiteren.

Uiteindelijk zitten we na 3 uur in een taxibusje onderweg naar Nabloes. We passeren het dorp Duma. Hier werd een week geleden, Ali, een kind van anderhalf gedood. Kolonisten hadden een brandbom gegooid waarbij het huis van de familie Dawabsha in brand werd gezet. Brandend renden vader Sa’ed met zijn oudste zoon Ahmed naar buiten. Riham, ook in brand, dacht dat ze haar dreumes in een deken bij zich droeg toen ze naar buiten rende. Toen ze buiten was, bleek Ali in het huis te zijn. Riham schreeuwde, ‘Waar is Ali?’ Haar baby was verbrand, niemand kon het huis meer in. Vader Sa’ed, moeder Riham en Ali’s vier-jarige broer Ahmed werden zwaar gewond en verkeerden in levensgevaar.

Dehumaniseren en straffeloosheid

Het is bijna een jaar geleden dat de 16-jarige Mohammed Abu Khdeir werd ontvoerd door kolonisten in de buurt van Jeruzalem en levend werd verbrand. De dood van Mohammed en Ali zijn onderdeel van duizenden aanvallen door kolonisten in de afgelopen jaren. Op een van de muren stond het woord ‘wraak’, een voorbeeld van het ‘pricetag’ geweld, een eufemisme voor terreur door joodse kolonisten. De VN documenteerde dit jaar al zo’n 120 aanvallen door kolonisten. In bijna alle gevallen wordt niets gedaan, laat staan dat daders worden veroordeeld. Een week later is ook Ali’s vader aan zijn verwondingen overleden.

‘Het is niet meer zo dat Israëlische regeringsleiders apartheid proberen te verbloemen’

Dit zijn geen incidenten maar passen in een lange geschiedenis van dehumaniseren en straffeloosheid, zowel in het klein als in het groot. En als incidenten structureel zijn, is het geen nieuws meer. Slechts extreme vormen van geweld krijgen dan aandacht. De grens van het toelaatbare wordt daarmee iedere keer weer opgeschoven.

Het is niet meer zo dat Israëlische regeringsleiders apartheid proberen te verbloemen. Hoewel ze al bestaan, riep Avi Dichter op voor aparte gesegregeerde wegen op de Westelijke Jordaanoever. Ondanks protesten van het hoofd van de Israëlische Vereniging van Medici is een wet aangenomen die het onder dwang voeden van gevangenen die in hongerstaking zijn wordt toegestaan. Minister van Veiligheid Gilad Erdan beschuldigt gevangenen die in hongerstaking zijn omdat ze al maanden in administratieve hechtenis zijn, die zonder aanklacht of rechtsgang, van een ‘nieuw soort zelfmoordaanslag waarmee ze de veiligheid van Israël bedreigen.’

Een politieke oplossing met twee staten is niet meer mogelijk

In Nabloes is het niet alleen warm maar het broeit. De luchtvochtigheid is hoog, de stemming is bedrukt. Mijn familie is bezig met overleven, ongeacht de politieke en economische context. Mijn oom heeft een aantal jaren geleden een beroerte gehad en is deels verlamd. De politieke situatie is eigenlijk niet veel anders. Onderweg werd nogmaals duidelijk wat ik jaren geleden al zag, een politieke oplossing met twee staten is niet meer mogelijk. Ondanks dat politici deze wens hardop volhouden is er geen groter contrast met de werkelijkheid. Want zelfs tijdens een politieke impasse is er geen status quo. De expansie en groei van nederzettingen gaat onverminderd door.

Nabloes stad

Mijn familie heeft de hoop op een Palestijnse staat twee decennia geleden al opgegeven. Zij zien de Palestijnse Autoriteit als onderdeel van het probleem. In de afwezigheid van een ‘vredesproces’ en uitzicht op een onafhankelijke staat is daarmee ook het bestaan van de Palestijnse Autoriteit niet meer relevant. De meeste mensen hebben geen enkel vertrouwen in politieke fracties. Ze zijn voor publieke zaken overgeleverd aan familiebanden en relaties. Dat voorspelt weinig goeds.

De ziel is uit de stad verdwenen

In de straten van het oude centrum in Nabloes proberen marktkooplui en kleine middenstand hun waar aan de man te brengen. Sommigen herkennen me en zeggen gedag. Hier liep ik twintig jaar geleden dagelijks naar mijn werk. Van de hoger gelegen wijk Ras al-Ain ging mijn tocht elke dag dwars door de kleine stegen en lange gangen van Yasmina, langs het Tukan paleis, het badhuis, de Manara klokkentoren, de grote moskee en de rechtbank in al-Qasaba, naar al-Huriya straat. Nu lopen we met de jongste zoon van mijn neef Nidal door het oude centrum.

‘Het leven zit gevangen, zonder hoop of wanhoop’

De Tweede Intifada en verschillende militaire operaties in de stad hebben een tol geëist. Niet alleen werden tussen 2000 en 2005 hier honderden inwoners gedood en raakte een paar duizend inwoners gewond, ook zijn hier in die periode veel gebouwen vernietigd. Cultureel erfgoed bleef niet gespaard. Israëlische bulldozers en raket beschietingen uit de lucht verwoesten toen de Fatimiye school, de Kanaan en Nabulsi zeepfabrieken, een Ottomaans badhuis en de 17e eeuwse Grieks-Orthodoxe Sint Demetrios kerk. De inwoners van de oude stad bleven zitten waar ze zitten. Nu ruim tien jaar later, merk ik dat de ziel verdwenen is uit de stad. Het leven zit gevangen, zonder hoop of wanhoop.

Wederom een generatie verloren

Eigenlijk is het meest schokkend van dit alles is dat in de afgelopen tien jaar niets wezenlijks is veranderd. De Palestijnse Autoriteit wordt nog steeds in stand gehouden met bakken geld uit landen die niets doen aan de status quo. De internationale gemeenschap heeft tussen 1993 en 2013 ruim 27 miljard dollar aan hulp overgemaakt. De twee grootste donoren, de VS en EU zijn goed voor een half miljard per jaar. Dat is net zoveel als het deel dat op gaat aan corruptie door de Palestijnse Autoriteit. De laatste verkiezingen voor de zogenoemde ‘Wetgevende Raad’ en het hoofd van de Palestijnse Autoriteit vonden ruim tien jaar geleden plaats. Het is dan ook geen wonder dat mensen zich niet vertegenwoordigd voelen.

Wederom een generatie verloren. Het enige wat anders is, is dat elke keer dat het conflict oplaait, het aantal doden en gewonden verder toeneemt. Net als het aantal vernietigde huizen en de lengte van collectieve straffen. De grens van wat toelaatbaar is rekbaar. Als je aan mensen op straat vraagt hoe het met ze gaat, zeggen ze steevast: ‘We leven’. Net als tien jaar geleden, leven mensen door, sommige willen niet luisteren en andere willen niets zien. Wat resteert is niets anders dan leven en overleven.